|
Historie:
Op 6 juni 1970 hield de Vereniging 'Oudbeidkamer Twente' een boerderijentocht naar Geesteren. Een
125-tal deelnemers o.l.v. H. Hagens, wetenschappelijk medewerker aan het
Rijksmuseum Twenthe te Enschede bezichtigden een viertal erven ter
plaatse. Ook werd de plaats bezocht waar de voormalige oliemolen stond.
Met overstemming van de heer Hagens zijn gegevens uit het Jaarverslag 1970
van de ,,Oudheidkamer Twente" in
het hierna volgende gedeelte opnieuw afgedrukt, aangevuld met volkskundige
gegevens door E. Jans.
'Allereerst zij gememoreerd, dat het huidige Geesteren de kern is van de
voormalige marke van die naam. Het eerst duikt deze naam op in 1207,
wanneer Jacobus de Gestern, samen met andere Twentse edellieden getuige is
bij de schenking van de kerk van Oormarsum aan het klooster te Weerselo.
In 1268 verkoop Nicolaus de Geijsteren zijn Hof te Geesteren aan Henric
van Almelo, die in deze omgeving al meer goederen bezat. Het dorp biedt
bouwkundig weinig bijzonders. Slechts een boerderij de
Kampboer bij de kerk, is nog grotendeels uit vak-werk opgetrokken en
bezit een diep " onderschoer".
Rondom liggen enkele buurtschappen, de Huijeren,
de Vermolenhoek en de omgeving van de
Meijerhof die nog veel voorbeelden van oude boerenbouwkunst te zien
geven.
Vanaf de straatweg Almelo-Geesteren is deze buurt te
bereiken over een schilderachtige zandweg, de Wulferinksweg, die langs
ongerepte bouwlanden en akkerwallen loopt en uitkomt op het erve
Wulferink. Een oude vermelding van dit erve is te vinden in het Twentse
Schattingsregister van 1745, waarbij staat aangetekend, dat er twijfel
bestaat over de gewaardheid.
Het erve komt in het markeboek van de gekombineerde marke Mander,
Geesteren en Vasse (zgn. Drieschichtige Marke) voor in een lijst van
"ongewaarden tot Geisteren". Het verpondingsregister van 1601 noemt "Wuijert,
8 mudde, daarvan 2 mudde woeste liggen, 2 dachmal hoies, wort een frv
gudt genoemt". Het erve wordt al generaties lang bewoond door
vertegenwoordigers van de familie Wullerink. Het woonhuis is enkele jaren
geleden geheel vernieuwd. Een der twee oude schuren is in 1969 onder
toezicht van de Rijksdienst voor Monumentenzorg (ontwerp H. Meinders)
gerestaureerd; en de andere zal in 1970 onder handen worden genomen. Het
bakhuis, dat van binnen nog origineel is (Steen gedateerd 1842) is
inmiddels eveneens gerestaureerd.
Ten westen van Geesteren ligt de Vermolenhoek, genoemd
naar de omstreeks 1930 afgebroken oliemolen, de Vennoten (Verre- Vere- Vaar- Varemolen) die in 1323 voorkomt
onder de naam Wirremolen. Het bijbehorende erve was ongewaard hoewel het
in 1323 1 ware ontving van de 3 waren van de Hof te Geesteren, door
toedoen van de Graaf van Bentheim, die een goederenverdeling tussen
Echertus en Johannes van Almelo wilde bemiddelen. Hoewel deze
"ware" er 'erfelijk en voorgoed" op zou blijven, is deze
handeling blijkbaar niet erkend door de marke, want in het markeboek staat
de hof ("'t meijersbuijs") met 3 waren, en de Vehrmolle onder de
ongewaarden genoemd.
Ten zuiden van de Vermolen ligt het grote erve De
Brager, dat in de afgelopen jaren onder toezicht van Monumentenzorg
geheel is gerestaureerd. Alle gebouwen, het huis, de bakspieker, (zonder
de aangebouwde oven, helaas), het "schoapschot", de schuur bij
het ''nienende" en de grote " bouwschure'' met ,,deurreed'' zijn
hersteld en voorzien van strodaken, vlechtwerk en lemen wanden.
Het erve komt (nog) niet voor in het markeboek. De ligging
is typerend: aan de rand van het vroegere "veld" (heide,
gemeenschappelijke grond). De familienaam Brager duikt pas op in de 18e
eeuw. In 1928 moest de vakwerkgevel van het "nienende", met
terugspringend "onderschoer" helaas plaats maken voor de huidige
achter- en zijgevel. Er was bij het erve oorspronkelijk 100 hectare
bouwgrond. In 1890 verbouwde men er rogge, boekweit en aardappelen. De
rogge werd gezaaid van september tot oktober. Toen was de beste soort de
zgn. "Pathuser" rogge. Verder werd boekweit verbouwd voor
gruttemeel i.v.m. de pannekoeken. De heide die bij het erve behoorde werd
afgegraasd door de schapen. Er waren er 100 tot 150. De schapen hield men
voor de mest, want de kunstmest was nog onbekend. Men verkocht de schapen
als ze vol-wassen waren, uiteraard bracht de wol ook geld op.
Er waren bij de
Brager 2 paarden (2 peerds-boer) en 10 tot 12 stuks vee, tevens
varkens. Als er geslacht werd in de wintermaanden gingen de hammen naar de
stad en werd er het goedkopere Amerikaanse spek voor terug gekocht. Men
leefde eenvoudig. s Morgens werd pannenkoek gegeten van het eigen
verbouwde gruttenmeel.
In Geesteren waren er in 1880 nog 3 molens, 2 watermolens
en één windmolen. 's Middags werd er aardappelen met een stuk spek
gegeten: de knechten zeiden: 't was er good van et'n!" 's Avonds at
men karnemelkse pap met roggebrood. Het brood werd zelf gebakken van het
geoogste rogge zaad (later meel). Op de grotere erven had men een eigen
oven (zie de tekening van J. Jans, waar de bakoven vôôr het tuintje
staat).
In 1850 of 1851 werd de markegrond opgedeeld: de volle
erven kregen naar verhouding meer, de keuters (Keuterboerderij) '/4 deel.
In 1880 had de buurschap Mander (gem. Tubbergen) nog
altijd een gemeenschappelijk bos. Wilde een boer bouwen, dan was héél
precies geregeld hoeveel hout hij uit het bos mocht halen.
Bij het erve De
Brager behoorden een ''grote knecht" en een "kleine
knecht". In de negentiger jaren van de vorige eeuw waren dat
respektievelijk Hein Geerdink en Jan Meijer uit Harbrinkhoek.
Wat nieuwere vindingen betreft: de nieje
"tuffelmesiene" (omstreeks 1900) zette bij veel boeren
aanvankelijk wat kwaad bloed, maar later paste men zich aan.
De grote knecht was voor de paarden en
landbouwwerkzaamheden (ploegen en eggen): de kleine knecht verzorgde het vee en hielp bij het werk
op het land. De ''grote knecht" verdiende in het hele jaar ongeveer t
80,-. Dit werd in mei uitbetaald. Meestal bestond er een vaste afspraak
welke kleren er bijgeleverd werden.
Tot 1914 werd er veel in Duits geld betaald, omdat
Geesteren zo dicht bij de grens ligt. 1 pfennig was 1 cent waard, 5
pfennig 3 cent.
1
Groschen was 10 cent waard. Een dubbel "Grôske"
12 cent.
1 Mark was 60 cent waard.
2 Markwasf 1,20.
Toen de kunstmest kwam, is veel heide ontgonnen tot
bouwland. Omstreeks 1900 was de melk goedkoop: 3 cent per liter.
Wijlen architect Jan Jans, heeft omstreeks 1930 alle
gebouwen van erve de Brager getekend. Toen woonden er 3 broers, de oudste
was getrouwd, de beide anderen niet.( Bernardus Hendrikus Brager, Albertus
Gerardus Brager en Johannes Brager) De tweede hielp op de boerderij, de
derde verzorgde de tuin. Die zag er altijd zo verzorgd uit. In 1963 maakte
ik een vogelvluchttekening van dit erf, samen met tekenaar en volkskundige
Helmut Richter uit Herford. Op deze wijze is het mogelijk een goede indruk
te krijgen van een groter volgewaard erve uit Noord Twente, omstreeks
1830. Gegevens uit het kadaster (toen nog te Almelo) werden hierin
verwerkt.
|
|